Hoe vaak mag je een koe melken?
Melkingen, en daarmee automatisch ook de melkpermissie, is een veelbesproken onderwerp bij gebruikers van een melkrobot. In een studiegroep of tijdens een vergadering wordt vaak het magische getal van 3,0 aangehaald. Maar is dat getal nu echt een magische grens? Wat is nu een optimaal aantal melkingen en daarmee ook een optimale melkpermissie-instelling? In mei schreven we al ‘Het beste melkproces begint met een goede voorbehandeling’. Daarin werd ook het belang van de melkingen aangehaald. Nu gaan we kijken naar de relatie tussen de melkingen en de melkpermissie.
Het dynamische melkpermissie-model in het managementprogramma DelPro Farm Manager zorgt ervoor dat elke koe op haar juiste moment permissie krijgt om gemolken te worden. De basis voor het verlenen van permissie om te melken, is het bereiken van een minimale verwachte productie. Een eerste reactie is dan vaak: maar om de hoeveel uur mag een koe dan komen in de melkrobot? Eigenlijk zijn wij niet geïnteresseerd in de uren, het draait allemaal om de verwachte gift. Een koe kan namelijk niet klokkijken, maar heeft wel een goed gevoel over de vulling in haar uier. De uren die wij als mensen dan ook graag hanteren, zijn een vangnet om te zorgen dat een koe na een bepaalde tijd toch permissie krijgt als de hoeveelheid melk in haar uier nog niet de verwachte giftwaarde heeft bereikt.
Waarom willen we een verdeling van melkingen?
Het belang van een juiste verdeling van melkingen door middel van de melkpermissie is dat er voldoende ruimte is voor de verse koeien om gemolken te worden. Ten eerste omdat deze dieren in het begin van de lactatie de ruimte moeten krijgen om de productie optimaal te stimuleren, maar ook om ervoor te zorgen dat de dieren voldoende krachtvoer kunnen opnemen tijdens hun bezoeken. Ranghoge dieren zorgen uit zichzelf voor een frequent bezoek, echter de ranglage dieren zijn de dieren die gebaat zijn bij de juiste instellingen, zodat zij ook de mogelijkheid krijgen om gemolken te worden.
Ten tweede willen we dieren melken wanneer er voldoende melk in de boezem beschikbaar is. Deze direct beschikbare melk zorgt ervoor dat we vlot kunnen melken en dat we een nog lagere speenbelasting realiseren. In relatie met de uiervulling is ook de positie van de spenen onder de uier. De perfecte uier kan altijd worden aangesloten, echter elke veestapel kent ook minder perfecte uiers. Met voldoende vulling zorgen we er ook voor dat deze dieren snel en goed kunnen worden aangesloten.
Al deze punten dragen bij aan een efficiënt gebruik van de melkrobot. Ook met een lagere bezetting is dit van belang, immers elke melking heeft haar verbruik.
Dynamisch melkpermissie-model
Het beslissen van de melkpermissies doen we door het dynamische melkpermissie-model. Hierin maken we bij de VMS-melkrobot onderscheid tussen de verse dieren (tot 80 dagen), de oudmelkte dieren (80 dagen tot kalven) en de middenlactatiegroep. Voor elke groep sturen we op basis van de verwachte melkgift. Hoe we de hoogte van de verwachte gift bepalen, hangt af van een aantal factoren op het bedrijf:
- Wat is de bezetting op de VMS-melkrobot?
- Wat is de gift per melkbeurt die we graag willen nastreven?
- Wat is de gemiddelde dagelijkse melkgift in de veestapel?
De bezetting van de VMS-melkrobot is de eerste factor waar we naar kijken. We weten namelijk dat we per dag gemiddeld tussen de 180 en 200 melkingen hebben te verdelen. Immers, 24 uur per dag minus 3 uur voor reinigen, vrije tijd en wisselen betekent 21 uur melkbare tijd. Met 180 melkingen is dat 7 minuten per melkbeurt, met 200 is dat 6.18 minuten per melkbeurt.
Dan is de vraag: wat wordt de gift die we per melkbeurt willen nastreven? We weten uit recent onderzoek van Brückmeijer et. al. dat een gift van minimaal 10 liter per melkbeurt in combinatie met een regelmatige interval tussen melkingen vanuit het perspectief van de koe het beste is voor de gezondheid van haar uier. Uiteraard heeft dit dan ook een direct effect op de gemiddelde dagelijkse melkgift. Want in datzelfde onderzoek wordt ook gesteld dat de tijd tussen twee melkingen ten minste 5 uur dient te zijn. Daarmee kunnen we dus al concluderen dat een streven van ten minste 3 melkingen niet het optimale hoeft te betekenen voor elk bedrijf. De regelmaat en de gift per melkbeurt zijn de belangrijkste parameters voor de koe!
Met de uren creëren we voor elke groep een vangnet. Wanneer een dier de verwachte melkgift na het verstrijken van de uren nog niet heeft bereikt, krijgt ze alsnog melkpermissie. Afhankelijk van de bezetting op de robot wordt deze parameter bepaald: hoger voor een volledig bezette robot en lager voor een robot met meer vrije ruimte.
In de praktijk
Het belangrijkste is dat de som van dieren met melkpermissie gedurende de gehele dag tussen de 20 procent en de 30 procent van de veestapel ligt. Zoals we eerder ook al aangaven, is dit om ervoor te zorgen dat vooral de ranglage dieren geen hinder ervaren wanneer zij de melkrobot bezoeken. Ervaring leert dat wanneer we de instellingen optimaliseren op bedrijfsniveau, de dieren in de eerste 80 dagen van de lactatie de meeste melkingen halen en niet de ranghoge dieren. En wanneer we de verse dieren 4 tot wel 5 maal per dag melken, de middengroep afhankelijk van hun productie 3 maal per dag en de oudmelkte dieren 2 maal per dag, dan benutten we de melkrobot op zijn best.
Conclusie
Het beslissen van de melkpermissies doen we door het dynamische melkpermissie-model. Hierin maken we bij de VMS-melkrobot onderscheid tussen de verse dieren (tot 80 dagen), de oudmelkte dieren (80 dagen tot kalven) en de middenlactatiegroep. Voor elke groep sturen we op basis van de verwachte melkgift. Hoe we de hoogte van de verwachte gift bepalen, hangt af van een aantal factoren op het bedrijf.