Waarom stoppen met het telen van mais?

In deze tijd van het jaar wordt er altijd veel geschreven over mais. En terecht. Mais is na gras het grootste gewas. Na een voorzichtige introductie door de ‘maiskern Beckum’ in de jaren zestig en zeventig in de vorige eeuw is het in de decennia daarna hard gegaan. Toch staat de teelt al jaren onder druk. Maar moet er dan maar gestopt worden met het telen van mais?

Mais(zetmeel) past goed naast gras(eiwit) in moderne rundveerantsoenen. Mais kan beter tegen droogte en heeft met zo’n 350 liter ongeveer de helft minder water per kilogram drogestofproductie nodig als gras. Daarnaast ligt voor mais op basis van de officiële Rassenlijsten de drogestofopbrengst per hectare als gauw 6-8 ton hoger.

Ook is het een relatief eenvoudige en arbeidsextensieve teelt en is de nutriëntenbehoefte per kilogram drogestofproductie lager en daarmee de footprint veel gunstiger. Door een tijdige oogst van de moderne maisrassen is de slagingskans van het vanggewas, zoals van Snelle Lente Rogge, veel groter. Er wordt effectief reststikstof gevangen. Dus nee, er is geen enkele reden om te stoppen met de teelt van mais!

Veredeling speelt bij KWS grote rol

Dankzij intensieve veredeling worden maisrassen vroeger en beter. Vroeger, omdat de zekerheid van oogst van een rijp gewas nog meer toeneemt door selectie op vroegrijpheid van met name de korrel. En beter, omdat de nieuwe rassen 10 tot 15% hogere opbrengsten realiseren dan de maisrassen die 15 jaar geleden nieuw op de markt kwamen.

De landen van de Benelux hebben het grote voordeel dat deze centraal liggen in Noordwest-Europa, een regio met een groot maisareaal. Het is dan ook lonend om te investeren in genetische vooruitgang door veredeling.

Zetmeelvertering: flint- en denttypen

Om meer te zeggen over de zetmeelvertering, of beter gezegd de verhouding bestendig/onbestendig zetmeel en daarmee verschillen in fermentatiesnelheid, moeten we terug naar de basis van de maisveredeling.

We spreken in de maisveredeling over flint- en denttypen of kruisingen daarvan. Nagenoeg alle maisrassen in de Benelux en in Noordwest-Europa zijn kruisingproducten van flint met dent. Dat komt doordat Flint een betere koudetolerantie heeft en Dent een hoger opbrengstpotentieel. Geprobeerd wordt om zo een maisras met zekerheid (koudetolerantie, afrijping, kolfrijpheid, bestendigheid) rijp te krijgen, en dat met de hoogst mogelijke zetmeelopbrengst. In de gangbare CGW-evaluatiesystemen (voor aanbeveling op de Officiële Rassenlijsten in Nederland en België) worden daarom de beide eigenschappen ‘vroegheid’ en ‘opbrengs’ vastgesteld en overeenkomstig hun landbouwkundig belang gewogen.

Alle flint- x dentrassen bevatten 50% flint en 50% dent. Hoe de flint- en dentpool zijn samengesteld, verschilt per plantenveredelingsbedrijf. De genetische variatie voor zetmeelbestendigheid binnen deze flint- x dentrassenpool is echter beperkt. De eigenschap wordt in de Lage Landen ook niet geëvalueerd. Er bestaat dus geen vergelijkend onderzoek naar rasverschillen voor de bevraagde eigenschap. Uitspraken daaromtrent zijn dan ook niet te staven.

Wel is er binnen KWS lopend onderzoek naar de evolutie van de zetmeel- en eiwitbestendigheid op basis van de vroegheid van het getoetste ras, het oogstmoment (afrijping) en de inkuilduur. De voorlopige uitkomst van dat onderzoek is dat bestendigheid sterk bepaald wordt door de kolfrijpheid bij silomaisoogst en het aantal dagen na inkuilen. Met deze twee eenvoudige kengetallen is het dus mogelijk om vrij nauwkeurig de evolutie in bestendigheid in een maiskuil te voorspellen. In feite wordt deze ‘voorspelling’ ook al getoond op de kuilanalyseformulieren van Eurofins Agro.

In de markt wordt bestendigheid dikwijls gelijkgesteld met vroegrijpheid. In principe kan een laatrijp ras dat onder gunstige groeicondities goed kan afrijpen in de kolf, een gelijkaardige zetmeelbestendigheid leveren als een zeer vroeg ras dat in een vergelijkbaar fysiologisch afrijpingsstadium op een eerder moment werd geoogst. Kortom, voor de beschikbare genetica in onze regio is er dus meer te bereiken met de afrijping/het oogstmoment en inkuilduur dan met een rassenkeuze op grond van een niet-beschreven en niet bewezen raseigenschap.

Toekomst voor denthybriden

Flint- x dentrassen geven in de agroklimatologische regio van de Benelux nog altijd de hoogst realiseerbare korrel-/zetmeelopbrengsten. Dat wil zeggen dat flint x dentrassen tot op de dag van vandaag performanter zijn dan de pure dent x denthybriden. De jaarlijkse resultaten van het CGW- en het Europees maisonderzoek bevestigen dat ook telkens weer opnieuw. Er wordt wel naarstig gewerkt aan dent x dentmateriaal, omdat dat een inherent hoger opbrengstpotentieel wordt toegeschreven.

Deze inspanning is nu beloond in het eerste dent x dentras dat een aanbeveling heeft gekregen op de Nederlandse CSAR Aanbevelende Rassenlijst 2021 (KWS Gustavius). Dit ras combineert de positieve eigenschappen van 100% dentmais, ook wel paardentandmais genoemd, met een betere koudetolerantie. De klimaatverandering zorgt daarnaast voor een nog grotere potentie voor deze genetica.

KWS steekt blijvend energie en investeert volop in de 100% dentveredeling, met als resultaat rassen met een nog hoger opbrengstpotentieel, een goede droogtetolerantie en zeer goede landbouwkundige eigenschappen. Hier ligt in de veredeling, naast de blijvende focus op de flint x dentveredeling voor het noordelijk deel, voor de rest van de Benelux de toekomst!

Pensverzuring voorkomen

Onbestendig zetmeel wordt ‘ontsloten’ in de pens, er komt dus sneller meer energie uit zetmeel beschikbaar voor pensfermentatie. Maar net zo gaat de bestendigheid van het bestendige deel van maiszetmeel achteruit met toenemende inkuilduur. En zo hangt de initiële bestendigheid af van de afrijping bij oogst (zowel het ds-gehalte oftewel de rijpheid van de korrel als van het ds-gehalte van de restplant). Anders gezegd: maisrassen waarvan bekend is dat de kolf minder vroeg in afrijping is, bevatten naar verhouding veel onbestendig en daarmee relatief snel zetmeel.

Vocht in de kuil laat het zetmeel verder ontsluiten en maakt de kuil in het verloop van tijd nog sneller. Een initieel snelle kuil (net zoals ook onrijp geoogste maisgewassen dus bij maisrassen met laat afrijpende kolven) wordt al gauw te snel. De kuil wordt dus gaandeweg de inkuilduur steeds onbestendiger. Er wordt steeds minder in de darm verteerd en juist steeds meer in de pens. Bij een grotere zetmeelafbraak in de pens is er een verhoogde kans op melkzuurvorming en daarmee pensverzuring. De negatieve gevolgen voor een koe met pensverzuring zijn groot en vaak blijvend.

Kies voor mais met vroeg afrijpende kolven

Juist om deze hierboven beschreven redenen, maar ook om te streven naar een zo hoog mogelijk saldo, is kiezen voor mais met tijdig afrijpende kolven in combinatie met een zo hoog mogelijke korrelopbrengst heel belangrijk. Tijdig afrijpende mais kan ook echt tijdig geoogst worden. Vaak is deze mais verassend vroeg, wat in de praktijk soms leidt tot een verlate oogst en daarmee hoge drogestofpercentages.

Het is belangrijk om er mooi vroeg bij te zijn. Wat ook aandacht behoeft, is het voldoende kneuzen van de korrel. Te vaak nog worden hele korrels in de mest teruggevonden, wat uiteraard zoveel mogelijk voorkomen moet worden door de korrelkneuzer van de hakselaar goed zijn werk te laten doen.

Maisrassen die zich in de proeven, maar ook in de praktijk hebben bewezen, zijn onder andere PRIXDOR, PAPAGENO, MEGUSTO, GENIALIS EN CORAZON. Ook nieuwkomer JOHANIIO scoort hoge ogen. Ten opzichte van heel veel andere maisrassen behalen deze al gauw een 200 tot 250 euro meeropbrengst per hectare. Verhalen als zouden deze rassen enkel geschikt zijn als korrelmais, kunnen naar het rijk der fabelen. Hun vooraanstaande positie op de verschillende silomaisrassenlijsten in voederwaarde (VEM/kg ds en zetmeel) tonen juist het tegenovergestelde aan. Een maisgewas als bijvoorbeeld GENIALIS met als doel deze te dorsen voor de korrel, is dezelfde GENIALIS die op een ander perceel juist als silomais wordt geoogst. Er zijn er die anders doen geloven, maar zo duidelijk is het!

Bij oogst op het juiste moment domineert de opbrengst van de korrel in de silomaisproeven, wat tot uiting komt in hoge drogestof- en voederwaardeopbrengsten. Daarnaast zijn ook de hoogte van de VEM en de zetmeelindex een goede indicator van de kwaliteit van het desbetreffende ras.

Wilt u nog meer informatie over KWS, de teelt van mais en over de maisrassen van KWS, neem dan contact op met uw regionale KWS-adviseur. Kijk hiervoor op www.kwsbenelux.com. Zij staan u graag te woord!