Het voedingsverhaal van mest en de rest

‘Dat de dikte, de kleur en de samenstelling van mest iets zeggen over de vertering van het rantsoen, dat weten de meeste veehouders wel. Maar dat je met informatie van de mest in combinatie met bijvoorbeeld melkureum en herkauwslagen ook oplossingen kunt vinden voor rantsoenproblemen, dat is veel minder bekend.’

Aan het woord is Frens Hoeve, werkzaam als accountmanager voor Speerstra Feed Ingredients BV. Hoeve is een groot deel van zijn leven actief in de rundveevoeding en documenteerde afgelopen jaren tal van onderzoeken rondom mestkwaliteit en voeding. Deze kennis gebruikt hij voor het samenstellen van optimale en vooral ook gezonde melkveerantsoenen. 

Verbanden leggen noodzakelijk

‘Er zijn veel onderzoeken naar mestsamenstelling, maar eenduidige kennis om de juiste verbanden te leggen tussen mest, koe-kengetallen en rantsoenproblemen was er tot nu toe niet’, aldus Hoeve. Daarom ontwikkelde hij een rekenmodule waarbij hij het zeven van mest centraal stelde. De inzet daarvoor is een driedelige mestzeef met maasdiameters van 4,8, 3,2 en 1,6 millimeter. ‘Bij het zeven van de mest moet in de grofste zeef eigenlijk zo min mogelijk achterblijven’, verduidelijkt Hoeve de gewenste zeefresultaten.

Hij noemt een optimaal percentage van 15 tot 20 procent aan rantsoenresten van de totale mesthoeveelheid. ‘Blijft er meer achter, dan is de mest onvoldoende verteerd en is de passagesnelheid te hoog.’

De hoeveelheid mestdeeltjes die achterblijft in de middelste zeef, zegt iets over de energie-eiwitverhouding. Als er in de laatste, fijnste zeef meer dan 50 procent van de mest achterblijft, kun je volgens Hoeve spreken van een goed uitgebalanceerd rantsoen.

Mest moet recht naar beneden vallen

De resultaten van het zeefwerk van mest kunnen alleen geduid worden als er meer bekend is over het rantsoen, en ook over de koe zelf. ‘De mais-grasverhouding in het rantsoen bijvoorbeeld is van belang, maar ook het aantal herkauwslagen van de koe, het lactatiestadium en het ureumgetal in de melk’, verduidelijkt Hoeve.

In zijn rekenmodule moeten daarom deze kenmerken ook worden genoteerd. Als de resultaten van het mest zeven en de kenmerken van het rantsoen en de koe zijn ingevuld, geeft de rekenmodule een conclusie of advies. ‘De conclusie kan zijn dat de koeien te veel selecteren aan het voerhek’, zo geeft Hoeve als praktisch voorbeeld aan. ‘Of dat er te veel granen in het rantsoen zitten, waardoor de passagesnelheid te hoog en de herkauwactiviteit te laag is.’

Het zeven van mest lijkt daarmee een nuttige bezigheid, maar wanneer zou je dat nu eigenlijk moeten doen? ‘Leer eerst de mest goed te observeren’, aldus Hoeve. ‘Als een koe mest, dan moet de mest recht naar beneden vallen. Als het met een boogje gebeurt, is dat al een signaal dat het rantsoen niet optimaal is en kan dat een aanleiding zijn om de zeef erbij te pakken.’

Want het draait uiteindelijk om het optimale rantsoen, besluit Hoeve. ‘Vanwege de huidige hoge voerprijzen neemt de belangstelling voor het kengetal voerefficiëntie toe. De urgentie om van iedere kilogram voer zo efficiënt mogelijk melk te maken is groot. Maar een optimaal rantsoen is ook belangrijk voor de gezondheid van de koe. Pas als de koe gezond is, kan ze ook efficiënt melk produceren. De basis daarvan is het observeren van de mest.’

Voedingsproblemen oplossen met mestanalyse

Met drie mestzeven en een aantal voer- en koekenmerken rantsoenproblemen in beeld brengen. Dat is het doel van de rekenmodule van Speerstra Feed Ingredients. Het invullen van de rekenmodule kan met een voerdeskundige, maar kun je als melkveehouder ook zelf.

Meer informatie over het werken met de rekenmodule is te vinden op www.speerstra.com/mestanalyse.