Eerste snede voeren? Let goed op!

Op diverse plekken wordt de eerste snede inmiddels gevoerd. Door de spreiding in het oogstmoment zijn er grofweg 2 soorten kuilen: drijfnat of eiwitarm. Welk type kuil je ook hebt, bederf en broei ‒ de opwarming van voer ‒ liggen altijd op de loer. In dit artikel lees je hoe je broei tegengaat en het maximale uit je eerste snede haalt. Daarnaast vind je tips rondom het voeren van de 2 soorten graskuilen.

Broeigevoelige juni-kuilen

Het oogstmoment van de eerste snede bepaalt in grote mate de kwaliteit van je winterrantsoen. Melkveehouders die in juni de eerste snede hebben gemaaid, kampen vaak met een behoorlijk laag eiwitgehalte van zo’n 11% tot 12%. Door het late maaimoment bevatten de kuilen bovendien veel vezels en vaak weinig suikers. Wanneer het drogestofgehalte ook nog eens hoger dan circa 40% is en er geen inkuilmiddel is gebruikt, neemt de kans op broei enorm toe. Op kuiluitslagen is dit risico al in te schatten op basis van de broeigevoeligheidsindex.

Behoud van voeropname

Broeigevoelige kuilen kenmerken zich door een hoog drogestofgehalte, een hoge pH-waarde en een laag azijn- en/of melkzuurgehalte. De melkproductiegevolgen van een dergelijke kuil kunnen snel zichtbaar zijn: al zonder broei staat de voeropname flink onder druk, want een koe kan minder droge stof opnemen van een vezelrijke graskuil. Broei heeft ook nog eens een negatief effect op de voeropname én de voederwaarde.
Het is er dus alles aan gelegen om broei te voorkomen en daarmee de voeropname te stimuleren. Om broei in je kuil zoveel mogelijk tegen te gaan en een optimale voeropname te behouden, biedt broeiremmer Selko®-TMR uitkomst.

Een broeigevoelige eerste snede met circa 12% eiwit? Kom in actie!

  • Wacht met voeren tot het najaar (gunstigere omstandigheden)
  • Meng het rantsoen met een eiwitrijke (najaars)kuil
  • Maak een bovenlaag met najaarskuil
  • Voer samen met een (goed geconserveerd) eiwitrijk bijproduct
  • Zorg voor een schoon en strak snijvlak
  • Verwijder dagelijks voerresten
  • Voeg 2 liter Selko®-TMR per ton voer toe in de mengwagen
  • Behandel eventueel ook het snijvlak van de kuil met Selko®-TMR

 

Zichtbare vermindering restvoer

Dat broei slecht nieuws betekent voor je koeien én het bedrijfsrendement, zag ook melkveehouder Pieter Rozendaal, herd manager bij melkveebedrijf Den Eelder in Well. Zijn bedrijf telt 650 koeien, met een jaargemiddelde van 10.500 kg melk per koe.
Hij is enthousiast over de resultaten die hij behaalt met broeiremmer Selko®-TMR: ‘Wat mij nog het meest opviel toen we startten, was de zichtbare vermindering van het restvoer. Dit werd nagenoeg nihil, terwijl wij streven naar een restvoer van 2 -2,5%. We zijn het gaan gebruiken om de kwaliteit van het rantsoen langer op peil te houden. Het rantsoen blijft nu koel en fris tot de volgende voerbeurt. Dat zien we terug in een hogere voeropname.’

Meer dan een broeiremmer

Rozendaal zet Selko®-TMR het hele jaar in. Rozendaal: ‘In de zomer gebruiken we 2 liter per ton voer. Maar ook in de winter passen we het toe. Het lijkt er namelijk op dat Selko®-TMR meer is dan een broeiremmer en ook de melkproductie en het aantal robotbezoeken positief ondersteunt. Omdat we met veel verschillend personeel en voerders werken, vinden we het belangrijk dat het ook een relatief veilig product is’, licht Rozendaal toe.

Slecht geconserveerde mei-kuilen

Ook in de maand mei zijn veel eerste snedes gemaaid, vooral in de week van Hemelvaart (week 19). De meeste kuilen uit deze week bevatten tussen 20 en 25% droge stof (bron: Eurofins Agro). Gemiddeld ligt het boterzuurgehalte op 3,3g/kg ds, terwijl de norm < 3g/kg ds is. Boterzuur wordt geproduceerd door boterzuurbacteriën, met name Clostridium (tyro)butyricum. Deze bacteriën kunnen een zogenaamde endospore vormen. 

Productieproblemen door sporen

Een spore is een bacterie in slaapstand. Kenmerkend voor een spore is dat die ongunstige omstandigheden (onder andere droogte, een te lage of hoge pH, zeer hoge temperaturen) kan overleven. Bovendien is een spore in staat om zich snel te vermenigvuldigen en nieuwe sporen te vormen. Door uitkuilen worden gunstige omstandigheden voor deze bacteriën gecreëerd, waardoor ze uit de slaapstand komen en allerlei productieproblemen kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld bij het bereiden van kaas.

Remmend effect op Clostridium-bacteriën 

Het voeren van een boterzuurkuil brengt dus risico’s op sporevorming met zich mee. Wanneer je een boterzuurkuil toch in beperkte mate wil voeren aan je melkkoeien, kan je overwegen een broeiremmer met MCFA’s in te zetten. Van MCFA’s, met name laurinezuur, is aangetoond dat ze een remmend effect op bacteriën uit de Clostridium-familie hebben. Selko®-TMR is een breedwerkende broeiremmer met MCFA’s als een van de functionele componenten.

Wat te doen met een boterzuurkuil?

  • Verwijder zichtbaar bedorven plekken en houd dit buiten de stal
  • Voer in beperkte mate aan productieve melkkoeien
  • Geef bijvoorbeeld de toplaag en zijkanten aan het jongvee ouder dan 1 jaar
  • Zorg voor voldoende voersnelheid
  • Zorg voor een schoon en strak snijvlak
  • Voorkom dat lucht de kuil kan binnendringen
  • Verwijder dagelijks voerresten
  • Geef extra aandacht aan hygiëne in de stal en bij het melken
  • Voeg 2 liter Selko®-TMR per ton voer toe in de mengwagen
  • Behandel eventueel ook het snijvlak van de kuil met Selko®-TMR
     

Ook aan de slag met het optimaliseren van je kuil of broei tegengaan met Selko®-TMR? Bekijk deze website voor meer tips tegen hittestress of download het plan van aanpak.